Havikachtigen
Latijns: Accipitridae
BLAUWE KIEKENDIEF, Circus cyaneus, Hen Harrier, Kronweihe, Busard Saint-Martin
Kenmerken; Iets kleiner dan Bruine Kiekendief. Uilachtige kop. Mannetje licht blauwgrijs verenkleed met zwarte vleugelpunten. Vrouwtje en juveniele bruin. Alle met kenmerkende witte stuitvlek. Man Steppenkiekendief is lichter en heeft geen witte stuitvlek. Vrouw Steppekiekendief heeft kleinere witte stuitvlek. Vrouw 527 gram SW 120 cm. Man 346 gram, SW 90 cm. Gem. leeftijd 5 jaar. Max. 17 jaar.
Geluid; buiten broedtijd zwijgzaam. Alarmroep hoog kekkerend geluid.
Voedsel; Is onder de kiekendieven de meest uitgesproken voedselspecialist. Jaagt laagvliegend op gehoor op kleine zoogdieren (75%) en vogels (25%). Vooral muizen, jonge konijnen, jonge fazanten, steltlopers en andere bodembroeders. Met braak en speciale vogelakkers wordt in het Noordoosten van Nederland geprobeerd de voedselsituatie te verbeteren. Daar komen meer muizen in voor dan in grasland maar zijn daar wel moeilijker te spotten en te vangen.
Voorkomen; Broedvogel van open taiga, moerassen, duinen en heide. In Europa ca. 35.000 broedparen. In Nederland in 1992 nog 140, nu nog 10-14 broedparen en vnl. stand- en zwerfvogel. Op de Waddeneilanden, Noordoost Groningen en Flevo. De doortrekkers en overwinteraars (400-800) zijn afkomstig van Noord Europa en verblijven verspreid over Nederland in vooral natte natuurgebieden en braakliggende terreinen.
Overwinteraars hebben vaak gezamenlijke slaapplaatsen op de grond. Zo worden in Zuidelijk Flevoland sinds 2005 gemiddeld 24 Blauwe Kiekendieven op een gemeenschappelijke slaapplaats geteld, voor het merendeel vrouwtjes en juveniele. De ligplekken worden vaak maar een nacht gebruikt en liggen minstens 25 m uit elkaar. Onderzoek met gezenderde vogels heeft aangetoond dat een deel van de Nederlandse broedvogels standvogel is, terwijl anderen de winter in Spanje doorbrengen. In Zuid-Frankrijk en Spanje uitsluitend standvogel.
Bijzonderheden; Bij de baltsvlucht vliegt het mannetje op sternachtige wijze naar grote hoogte, duikt daarna ver naar beneden om meteen weer op te stijgen en opnieuw te duiken. Soms wel tientallen malen achtereen.
foto © Piet Munsterman
foto van het internet.
BRUINE KIEKENDIEF, Circus aeruginosus, Marsh Harrier, Rohrweihe, Busard des roseaux
Kenmerken; De grootste kiekendief. Slanke vogel met lange vleugels. Vrouwtjes en juveniele donkerbruin met lichtgele kop. Juveniele 1e jaar ook lichte keelvlek en schouders en 2e jaar sterk verbleekt verenkleed. 2e of 3e Jaar volwassen. Mannetje driekleurige bovenzijde, zwart, bruin en grijs. Lage zoekvlucht, schommelend met vleugels in open V na telkens 5-10 vleugelslagen boven riet en open land. Vrouw 670 gram. SW (vleugelspanwijdte) 140. Man 500 gram. SW 115 cm. Gem. lft. 5 jaar, max. 17 jaar
Geluid; Meestal zwijgzaam. In baltstijd kievitachtig geluid. Bij alarm hoog kekkerend geluid. Bij het afgeven van prooi aan het vrouwtje een hoog fluitend psii.
Voedsel; Hoofdzakelijk kleine zoogdieren zoals muizen en mollen en vogels (25%), vooral pullen. Maar ook aas, eieren, kikkers en vissen. Vrouwtje jaagt meestal binnen enkele honderden meters van het nest, het mannetje gaat tot enkele kilometers ver. Jaagt ook boven open water en put watervogel uit, door die steeds onder water te laten duiken.
Voorkomen; Broedvogel van rietvelden, rietkragen, moerassen, hoogvenen en akkers in Zuid-, West-, Midden- en Oost-Europa met ca. 65.000 broedparen. In westelijk Nederland in 1970 ca. 75 paar en nu 900- 1200 paar. Aantal broedparen neemt af door verdroging en verbossing moerasgebieden, waardoor nestplaatsen beter toegankelijk zijn voor predatoren o.a. kraaien, vossen en door voedselconcurrentie van de meer succesvolle Buizerd. Maar ook door toenemende waterrecreatie (o.a. kitesurfers) en verstoring door ganzen(ei)bestrijders. Zijn zeer storingsgevoelig vooral in begin van de nestperiode. Steeds meer wordt in landbouwgewassen voor een tweede keer gebroed wanneer een poging in het riet is mislukt.
De meeste noordelijke vogels zwerven en trekken zuidwaarts naar Spanje, Portugal en gebieden ten zuiden Sahara. Groot aantal doortrekkers uit Noordoost Europa. In wintergebieden grote gemeenschappelijke slaapplaatsen met wel 1000 vogels. Maar ook tijdens de doortrek in Nederland zijn in aug-sept op akkerbouwpercelen met gewassen slaapplaatsen met ca. 100 vogels geteld. Tijdens de trek wordt ook wel in bomen overnacht. Verspreid over het land 100-200 overwinteraars, de meeste in Zeeland en waarvan de meeste onvolwassen.
Bijzonderheden; Mannetje vertoont in voorjaar imponerende balts; steil omhoogvliegen, dalende zigzag vlucht, razendsnel kantelen (blinken) schril roepend, spectaculaire prooioverdracht in de lucht aan vrouwtje en schijnaanvallen. Soms zoals bij meer roofvogels het hoog in de lucht in elkaar haken van de klauwen, om elkaar draaiend vallen en vlak boven de grond loslaten. Laagvliegend mannetje met hangende poten is indicatie voor aanwezigheid van vrouwtje. Bodembroeder van riet en open veld. Vrouwtje bouwt groot slordig nest van gras en riet in het dichtste deel van een rietveld en het mannetje bouwt in de buurt enkele rust- en roestnesten. Jaagt voor vrouw en jongen. Geeft prooien in de lucht aan het vrouwtje over maar laat prooi ook wel plompverloren in het nest vallen. Vrouwtje gaat, wanneer de jongen enkele weken zijn, ook weer jagen. Polygamie komt regelmatig voor in goede voedselgebieden; mannetje heeft in territorium meerdere vrouwtjes, waarvan de nesten bij elkaar in de buurt liggen. Recent is vastgesteld dat er mannetjes voorkomen met een vrouwelijk verenkleed. Daardoor kan hij jagen in het territorium van andere mannetjes zonder verjaagd te worden. Jonge kieken verlaten, om predatie te voorkomen, al voor dat ze kunnen vliegen, het nest. Ca. 30 % van de hier zomers verblijvende kiekendieven zijn onvolwassen. Een kwart van de legsels gaat verloren.
Jonge Kiekendief. foto © Jos Spijkerman
foto © www.inenomootmarsum.nl
foto © Rein Hofman
BUIZERD Buteo buteo, Common Buzzard, Mäusebussard, Buse variable
Kenmerken; Forse roofvogel met brede vleugels en brede afgeronde licht gebandeerde staart. De Ruigpootbuizerd, die hier alleen in de winter voorkomt, heeft lichte staart met zwarte eindband. Het verenkleed van de Buizerd varieert individueel van donkerbruin tot wit, vrijwel alle met donkere polstekening. De donkere of lichte vorm is via de moeder ingeprent. Vogels reageren onderling het sterkst op eigen kleur als partner en als rivaal. Adult licht dwars gebandeerde borstband en donkere iris. Juveniel borst in lengte licht gestreept en lichte iris. Hoge zweefvlucht. Bidt soms. Paalzitter. Vrouw 865 gram. SW 140. Man 700 gram. SW 115 cm. Gem. leeftijd 4 jaar, max. 18 jaar.
Geluid; Hoog, klagend miauwend.
Voedsel; ca. 75% aas (vooral in winter en voorjaar) en kleine zoogdieren (tot 500 g), 25 % vogels, vissen, wormen en insecten. In goed muizenjaar 90 % muizen, in slecht jaar 20%. In het algemeen moeten ze het hebben van niet al te snelle prooien. In de zomer met voldoende thermiek op hoogte speuren ze naar muizen en mollen. Vaak banjertechniek: rustig lopend door het gras zoekt de buizerd net als een kip insecten en regenwormen.
In de winter, bij gebrek aan thermiek, standjacht. Rustig paalzitten en om je heen speuren naar een muis, die zo onverstandig is om met zijn kop boven het maaiveld uit te komen. Dan er snel op af, zo laag mogelijk boven de grond vliegend voor een maximaal verrassingseffect. De zuidelijke bermen van de snelwegen zijn favoriet want die zijn het droogst en muizenrijkst.
Ook piraterij, zelfs van Haviken, komt voor. Als aaseter vaak slachtoffer van vergiftigd aas.
Voorkomen; Broedvogel van bij voorkeur loofbossen. Maar neemt ook genoegen met kleine boomgroepen in het vlakke land. Komt nu overal in Nederland voor met de grootste dichtheden in het midden en oosten van ons land. Nederlandse vogels zijn hoofdzakelijk stand- en zwerfvogel. Gemiddeld zwerven ze tot 50 km van de broedplaats. In Europa ca. 900.000 broedparen. In Nederland in 1932 vijf broedparen! Sinds 1990 bijna verdubbeld tot 10.000-17.000 paar. Talrijke doortrekker en overwinteraar (30.000-50.000) vooral in het westen van Nederland. Veel van deze vogels zijn afkomstig uit Zuid-Scandinavië, Denemarken en Noord-Duitsland.
Bijzonderheden; Buizerds verblijven het hele jaar in of in de buurt van hun territorium. In vroege voorjaar vooral op zonnige dagen met veel wind, zijn opvallende baltsvluchten met meerdere hoogcirkelende, miauwende vogels te zien. Vaak ook paarsgewijs boven de nestplaats. Broedt hoog in bomen in zelfgebouwd nest, dat bij succes vaak meerdere jaren gebruikt wordt. Vaak komen ook territoriale paren voor, die niet broeden. De hoogte van de zitplaats tijdens de standjacht is bepalend voor de status. Gevestigde paren zitten op de beste uitkijkposten. Wintergasten en juveniele moeten genoegen nemen met lagere plaatsen.
Jonge Buizerd op het Nest. foto © Jos Spijkerman
Bijna volwassen buizerd, prachtige goudkleurige gloed in het verenpakket. foto © Jos Spijkerman
GRAUWE KIEKENDIEF, Circus pygargus, Montagu’s Harrier, Wiesenweihe, Busard cendré
Kenmerken: Zowel man als vrouw lijken sterk op Blauwe Kiekendief, maar zijn wel iets kleiner en slanker. Man is donkerder blauwgrijs en heeft 1 zwarte vleugelstreep boven en 2 aan de onderzijde en geen witte stuitvlek. Vrouw heeft lichtere koptekening en kleinere witte stuitvlek. Juveniele Blauwe en Grauwe Kiekendieven zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden.
L 43-50 cm. SW 98-110 cm.
Geluid: kekker hoger en scheller dan van Blauwe Kiekendief.
Voedsel: Slaat vooral kleine prooien; muizen, kleine vogels, hagedissen en insecten die vaak op grote afstand van het nest worden verzameld. Slaat ook vogels in de vlucht, wat andere kiekendieven niet kunnen.
Voorkomen: Vogel van uitgestrekte steppengebieden en moerassen, vooral in Noordoost Europa. In Europa ca. 40.000 broedparen. In Nederland rond 1950 ca. 250 broedparen nu zeer schaarse broedvogel met 36-47 broedparen vnl. in grootschalig akkerland in Groningen en Flevo. Het broedresultaat is in hoge mate afhankelijk van nestbescherming. Trekvogel, die overwintert ten zuiden van de Sahara. Grauwe Kiekendieven vliegen tijdens de trek elke keer ca. 200 km en slapen tijdens de nacht onderweg vaak in bomen. In Afrika waaieren ze uit over een groot gebied. Zenderonderzoek met 50 vogels afkomstig uit Groningen, Noord Duitsland, Polen en Rusland heeft veel data opgeleverd over trekgedrag en routes.
foto© Mervyn Roos
HAVIK Accipiter gentilis, Northern Goshawk, Habicht, Autor des palombes
Kenmerken; Forse roofvogel met korte, afgeronde vleugels en lange staart. Jachtmethode printvlucht; aantal korte vleugelslagen, gevolgd door glijvlucht. Groot verschil tussen man en vrouw in lichaamsgrootte en prooi. Cirkelt bij goede thermiek op grote hoogte zonder vleugelslagen en met gespreide staart. Vlagt daarbij tijdens balts met witte onderbroek.
Bovenzijde vrouw leigrijs, man blauwgrijs. Beide streng uiterlijk door lichte wenkbrauwstreep. Onderzijde adulte grijs horizontaal gestreept. Juveniele bruin verticaal gestreept.
Vrouw 1000 gram, SW 115 cm. Man 690 gram, SW 95 cm. Gem.lft. 4.5 jaar, max. 17 jaar
Geluid; snel gekekker, vooral in de buurt van het nest.
Voedsel; 95 % (jonge) vogels, vooral soorten waarvan er veel aanwezig zijn en 5% zoogdieren. Duiven, eenden, koeten, kraaien en spreeuwen zijn favoriete prooien. Doodt prooi tot 1 kg door knijpen met tenen. Lage verrassingsvlucht door bos met stootduiken. Achtervolgt prooien ook te voet op de grond en door struiken. In open gebieden ook standjacht vanaf hek of paaltje (vooral in de winter) en jaagt dan vlak boven de grond op eenden en kieviten. Kan snel accelereren maar opvliegende vogels worden slechts kort achtervolgd. Vanwege het verschil in grootte van een man en vouw bejagen beide aparte niches.
Voorkomen; Broedvogel van afwisselende open landschappen met bossen in heel Europa en Klein Azië met ca. 150.000 paar. In Nederland stand- en zwerfvogel. Vestigt zich zelden verder weg dan 20 km van geboorteplaats. In 1963 in Nederland 20 paar, nu 1.900-2.300 paar. Vroeger vooral in bosgebieden in de oostelijke helft van Nederland. Tegenwoordig ook in open gebieden in het westen als er maar bosjes in de buurt zij. Sindsdien kennen we naast boshaviken ook polder- en stadshaviken. Door eeuwenlange vervolging schuw en weinig zichtbaar. Alleen vogels uit noord Scandinavië trekken zuidwaarts. Slechts een gering aantal steekt over naar Afrika. Winteraantallen in Nederland 5.000-7.500.
Bijzonderheden; Bouwen samen een groot nest meestal tegen boomstam, dat vele jaren wordt gebruikt en uitgebouwd. 1-5 witte eieren. Versiert nest met frisgroen. De Havik is een geduchte jager en wordt wel de Vliegende Vos genoemd. Sinds de komst van de Havik in nieuwe gebieden zijn de broedresultaten van Ransuil, Boomvalk en Sperwer sterk gereduceerd. Evenals die van Groene Specht, Ekster, Kauw en Bosuil in b.v. duingebieden.
Jonge Havik op nest. Foto ©Jos Spijkerman
RODE WOUW, Milvus milvus, Red Kite, Rotmilan, Milan royal
Kenmerken: Slanke roofvogel met diepgevorkte roodbruine staart en lichte kop. In vlucht opvallend witte vleugelvlekken en lange smalle licht geknikte vleugels. L 55-60. SW 160-180
Voedsel: Zoogdieren en vogels en ook wel vis. Lage zoekvlucht. Slaat ook insecten, kraaien en meeuwen in de vlucht. Ongewervelde worden lopend gevangen. Maar ook aas. Van alle 55 in ons land gevonden dode Rode Wouwen waren er 45 vergiftigd. Ook tijdens de trek is vergiftiging in Zuid-Europa een belangrijke doodsoorzaak.
Voorkomen: Broedvogel van afwisselend heuvelachtig landschap met bossen, akkers en meren in Midden-Europa van Zuid Zweden en Zuid Engeland tot in Spanje en Italië met ca. 27.000 broedparen. Duitsland huisvest met 12000 – 15.000 vogels, de helft van de wereldpopulatie. België heeft 150-180 broedparen. In Zuid-Europa standvogel. In overig Europa trekvogel, die overwintert in Zuid-Europa (vooral in Noordwest Spanje), Turkije en Noord-Afrika. In Nederland voor het eerst in 1977 maar pas sinds 2010 incidenteel broedvogel in zuiden en oosten en schaarse doortrekker en wintergast (1-15). In 2015 zijn er echter minimaal acht broedparen vastgesteld zodat de Rode Wouw wel tot een nieuwe Nederlandse broedvogel kan worden gerekend.
RUIGPOOTBUIZERD, Buteo lagopus, Rough-legged Buzzard, Raufussbussard, Buse pattue
Kenmerken; Vooral van Buizerd te onderscheiden door lichte staart met donkere eindband. In vlucht vooral door zwarte polsvlekken en donker buikschild. Poten bevederd tot op teenbases. Bidt vaak met langzame vleugelslagen. L 50-60 cm. SW 120-150 cm.
Voedsel; Muizen, mollen en konijnen, soms vogels.
Voorkomen; Broedvogel van Noord Scandinavië rond de boomgrens en in Noordoost Europa in de overgangszone tussen toendra en taiga. Europese populatie is ca. 100.000 broedparen. Overwintert in West en midden Europa, vaak op dezelfde plaatsen. In Nederland schaarse doortrekker en wintergast (50-80 vogels) vooral in het westen en noorden van Nederland van september tot eind april.
SLANGENAREND Circaetus gallicus, Short-toed Eagle, Schlangenadler, Circaète Jean-le-Blanc
Kenmerken: Grote arend, groter dan visarend en veel groter dan Buizerd. Lijkt op grote lichte Buizerd. In alle kleden meestal lichte onderzijde, soms effen wit. Ronde donkere uilachtige kop, kleine snavel en grote oranje ogen. Vrij lange staart met 3-4 vage banden. Vlucht langzaam met diepe vleugelslag en kenmerkende glijvlucht met gehoekte vleugels. Zweeft in cirkels met iets geheven vleugels, waarvan de achterkant gekarteld lijkt en bidt veelvuldig met vaak neerhangende poten. SW 175-195 cm. L 59-62 cm.
Voedsel: Specialist in reptielen met een voorkeur voor slangen. Slangen worden in de nek gepakt en grotere worden meteen op de grond gedood. Ze zijn niet immuun voor slangengif, maar de geschubde poten en het dikke verenkleed bieden enige bescherming. Het aantal gevangen adders is relatief gering. In natte zomers ook kleine zoogdieren, jonge vogels, regenwormen en kevers. Daalt meestal trapsgewijs als Torenvalk maar stootduikt ook van grote hoogte. Standjacht vanaf palen en boomtoppen. Gaan pas jagen als het al een beetje is opgewarmd.
Voorkomen: Broedvogel van droge heuvelachtige natuurgebieden met afwisselende begroeiing in Zuid- en Oost-Europa. Ca. 10.000 broedparen vooral in Spanje, Portugal, Frankrijk en Kroatië.
Overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahara. De soort lijkt zich naar het Noorden uit te breiden. In Nederland overzomeren de laatste jaren 10-20 merendeels juveniele vogels op de Hoge Veluwe en in het Fochtelooerveen.
SPERWER Accipiter nisus, Eurasian Sparrowhawk, Sperber, Epervier d’Europe
Kenmerken; Uiterlijk vrouw Sperwer gelijk aan vrouw Havik, alleen veel kleiner formaat. Man en vrouw Sperwer leigrijze kop en rug. Veel kleinere man is wat kleurrijker met licht roodbruine dwarsgestreepte borst en buik. Vrouw lichtgrijze dwars gebandeerde borst en buik. Juveniel bruingrijs met geschubde bovenzijde en grof dwarsgestreepte borst. Typische vlucht; cirkelt op grote hoogte met snelle vleugelslagen afgewisseld met korte zweefperioden. Havik spreidt tijdens cirkelvlucht meestal de staart waaiervormig en heeft een afgeronde staart. De staart van de Sperwer heeft scherpe hoeken en is recht afgesneden.
Vrouw 270 gram SW 75 cm. Man 170 gram SW 60 cm. Gem. Leeftijd 2.5 jaar. Max. 12 jaar.
Geluid; Zwijgzaam buiten broedseizoen. Balts- en alarmroep snel kju-kju-kju.
Voedsel; Specialist in het vangen van kleine vogels (95%) als mus en spreeuw. 5% Kleine zoogdieren. Mannetje Sperwer jaagt vooral op vogels tot grootte spreeuw. Vrouwtje Sperwer vanaf grootte spreeuw tot Tortelduif of jonge Kauw. Vanuit een uitkijkpost observeert de Sperwer mogelijke prooien. Vliegt tijdens de jacht laag, gebruikmakend van dekking om plotseling op te duiken in een groep foeragerende vogels, die in paniek in de struiken verdwijnen. De Sperwer probeert ze daaruit te jagen door met de vleugels tegen de struiken te slaan of de struik binnen te gaan. Tijdens wilde verrassingsjachtvlucht sneuvelen nogal eens Sperwers. Jaagt tegenwoordig in de winter volop tussen de bebouwing en in steden vooral op mussen.
Voorkomen; Broedvogel van bossen met open gebieden in heel Europa met ca. 375.000 paar. In Nederland 3.000-3.600 paar. Tegenwoordig ook in steden. Maar is daar waar geen mussen meer zijn inmiddels weer verdwenen. De meeste zijn stand- en zwerfvogel. Een deel van de jongen trekt naar Noord-Frankrijk. Alleen vogels uit Noordoost Europa zijn trekvogel, waarvan slechts een deel oversteekt naar Afrika. Vooral vrouwtjes trekken veel verder dan mannetjes. In Nederland overwinteren 10.000-15.000 vogels. Deze wintersperwers worden door mensen in hun tuinen veelvuldig waargenomen, vooral als daar rijk voorziene voedertafels zijn voor mussen, mezen en vinken. §§Leeft in broedtijd teruggetrokken en weet nest goed te verbergen, zodat de aantallen waarschijnlijk hoger zijn.
Bijzonderheden; Bouwt zelf moeilijk te vinden nest in vooral dicht op elkaar staande jonge bomen. 4-7 eieren. Pas als de jongen zijn uitgevlogen, vallen broedsels op door luidruchtig bedelen. Bij vitamine B2 gebrek geen, minder of onvruchtbare eieren. Vitamine B2 wordt alleen door planten aangemaakt en komt via insecten in zangvogels. De aminozuren die Sperwers tijdens het winterseizoen hebben opgedaan garanderen een goed transport van vitamine B2 naar de eieren. Bij gebrek eraan verteren vrouwtjessperwers een deel van hun borstspier om over voldoende aminozuren voor de eileg te beschikken. Aminozuurgebrek is waarschijnlijk een gevolg van een overdaad aan stikstof in het milieu. Hoge predatie van jongen door Haviken en Boommarters.
STEPPEKIEKENDIEF, Circus macrourus, Pallid Harrier, Steppenweihe, Busard pâle
Kenmerken: Lijkt op Blauwe en Grauwe Kiekendief. Maar man is veel lichter met witte keel en borst en geen witte stuitvlek. In vlucht heel licht van onder met zwarte vleugelpunten. Vrouw en juveniele zijn alleen te onderscheiden op verenkleeddetails. Valt op door snelle en lage jachtvlucht. L 40-49 cm SW 90-109 cm.
Voorkomen: Broedvogel van steppes in Oost Rusland met 1000-2000 broedparen. Overwintert in India en via Eilat in Afrika. Wordt regelmatig van maart tot oktober, maar het meest in september ver ten westen van zijn broedgebied in Zweden, Denemarken, Duitsland en Nederland waargenomen. Ook in midden en Zuid-Europa. Eerste succesvolle broedgeval in Groningen in 2017.
WESPENDIEF, Pernis apivorus, Honey-buzzard, Wespenbussard, Bondrée apivore
Kenmerken; Slanker dan Buizerd en Ruigpootbuizerd. Verschilt duidelijk in zit en vlucht door 2 zwarte banden aan begin van de langere staart en 1 zwarte band aan einde van de staart en kleine duifachtige kop. Mannetje hebben zwarte achterrand aan de vleugels en blauwgrijze kop. Variabel verenkleed en vlucht net als bij de Buizerd. De klauwen lijken op kippenpoten met rechte nagels om te kunnen graven. L 52-60 cm SW 135-150 cm.
Geluid; Hoog fluitend kie en vlug kekkerend kiki, wordt echter zelden gehoord.
Voedsel; Eieren en poppen van bijen, wespen en mieren, die hij uitgraaft tot wel 40 cm diep of uit hangende nesten. Wordt nogal eens verrast tijdens zijn graafwerk, vooral als hij zo diep graaft dat hij helemaal onder de grond verdwijnt. Wordt door harde schubben op de poten en gladde stevige veren tussen snavel en ogen beschermd tegen steken. In voor- en naseizoen ook wel insecten, amfibieën, kleine zoogdieren en jonge lijsters, fruit en bessen. Jachttechnieken zijn zoekvlucht op ca. 15 m hoogte en standjacht vanaf uitzicht punt in een boom. Vandaar nemen ze uit het nest vliegende insecten waar. Maar ze vinden ook nesten door insecten over grote afstanden te volgen. Ook jacht te voet om insecten en sprinkhanen te vangen. In natte zomers verdrinken er nogal wat wespennesten waardoor voedselgebrek kan optreden.
Voorkomen; Schaarse broedvogel van beboste gebieden in de oostelijke helft van Nederland. In Europa ca. 140.000 broedparen. In Nederland 360-440 broedparen. Uitgesproken trekvogel, die in midden West-Afrika overwintert en pas in mei terugkeert. In het Middellandse zeegebied worden vooral veel jonge vogels uit de lucht geschoten. Een betrouwbare inventarisatie is moeilijk vanwege de heimelijke leefwijze en de gelijkenis met de Buizerd.
Bijzonderheden; Volwassen met 2-3 jaar. Uitgebreide vlinderende baltsvlucht, die tot in augustus is te zien met mooi weer. Gooit zijn vleugels boven zijn lijf en klappert er een paar keer mee. Paarbinding waarschijnlijk voor het leven. Beide bouwen het nest, hoog in een boom en vaak op een zijtak, het meest in loofbomen. Nest bestaat grotendeels uit loofhoudende takken. 1 Legsel met 1-3 eieren. In natte zomers vaak slechte broedresultaten. De predatie van jonge maar ook volwassen vogels door de Havik lijkt toegenomen.
ZEEAREND Haliaeetus albicalla, White-tailed Eagle, Seeadler, Pygargue à queue blanche
Kenmerken; Zeer grote arend met lange brede vleugels (vliegende deur) en korte staart. Juveniele met bruine staart, adulte met witte staart. Grote uitstekende snavel en kop. Na 5 jaar volwassen kleed. Pas na 10 jaar beige kop en bleekgele iris. Zit vaak onopvallend op de grond. Grootste roofvogel van Noord-Europa. L. 78-102 cm. SW 180-244 cm.
Voedsel; Jachttechniek; standjacht en zoekvlucht. Bij watervogels, meerkoet, wilde eend en gans volgt hij vaak de tactiek van uitputting. De arend duikt keer op keer (soms wel 50) op de zwemmende vogel tot deze aan het eind van zijn latijn is en zo uit het water opgepakt kan worden. Jagen ook gezamenlijk en pakken ook andere vogels prooi af. Eet liefst verse vis en vers vlees (vogels en kleine zoogdieren). Posteert zich ook vaak bij een wak, wachtend op naar adem happende vissen of vastgevroren exemplaren. Eet ’s winters ook veel aas, wanneer bij vorst veel watervogels wegtrekken. Eet dagelijks ca. 600 gram vis of vlees.
Voorkomen; Broedvogel van kusten van zeeën en grote wateren van Noordoost Europa en Oost-Europa tot in Turkije met ca. 5000 paren. Broedt ook op Groenland en IJsland. De meeste vogels zijn standvogel. Alleen vogels uit het hoge Noorden verlaten in de winter hun broedgebied. In Nederland in 2006 eerste broedgeval in Oostvaarder plassen. In 2017 al 11 broedparen o.a. in De Biesbos en het Lauwersmeer. Volwassen vogels blijven meestal in de buurt van het nest. Juveniele zwerven tot honderden kilometers uit. De overwinteraars (20-40) in Nederland zijn meest juveniele uit Noord- en Oost-Europa.
Voortplanting; Is op een leeftijd van ca. 5 jaar uitgekleurd en volwassen. Paren maken in het voorjaar op grote hoogte territorium- en baltsvluchten. De grote nesten worden meestal in rustige gebieden met grote zoete wateren en moerassen in oude grote bomen gebouwd. Van Europese zeearenden wordt slechts 10% volwassen.
ZWARTE WOUW, milvus migrans , Black Kite, Schwarzer Milan, Milan noir
Kenmerken; Donkere roofvogel met ondiep gevorkte lange staart met scherpe hoeken. Sierlijke vlucht met diepe vleugelslagen en vaak draaiende staart. Wouwen vliegen met iets neerwaarts gebogen vleugels, kiekendieven met iets geheven vleugels. L 55-60 cm. SW 130-155 cm.
Voedsel: Aas, afval, vis, kleine dieren en insecten. Houdt zich vaak op bij vuilnisbelten en visserijhavens. Zoekvlucht op 10-60 m hoog is zijn belangrijkste jachttechniek. Doet ook aan piraterij.
Voorkomen; Broedvogel van hoog opgaande bossen direct bij water in de Zuid-, Midden en Oost-Europa met ca. 90.000 paren. Sinds 2013 broedvogel in Nederland met in 2015 drie broedparen. Overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahara. Ca. 40.000 vogels passeren jaarlijks Gibraltar.